1. In de gevallen waarin twee of meer lidstaten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij een of meer personen te wier aanzien zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen, zijn de leden 2, 3 en 4 van toepassing.
2. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat bepaalt autonoom welke personen zij voor een gelijktijdige controle wil voorstellen. Zij deelt de bevoegde autoriteit van de andere betrokken lidstaten met opgave van redenen mee welke dossiers zij voor een gelijktijdige controle voorstelt.
Zij bepaalt binnen welke termijn die controles moeten plaatsvinden.
3. De bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat beslist of zij aan de gelijktijdige controles wenst deel te nemen. Zij doet de autoriteit die de gelijktijdige controle voorstelt, binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van het voorstel een bevestiging van deelname of een gemotiveerde weigering toekomen.
4. De bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat wijst een vertegenwoordiger aan die wordt belast met de leiding en de coördinatie van de controle.